8 januari 2017- Preek over de 12-jarige Jezus in de tempel, ds. A. C. ter Linden
Preek over de 12-jarige Jezus in de tempel
Gemeente, ik weet niet hoe het u vergaat, maar dat verhaal van Lucas
over de twaalfjarige Jezus heeft op het eerste gezicht iets irritants. Die
jongen die daar in Jeruzalem, waar hij voor de viering van het
paasfeest met zijn ouders naar was toe gereisd, nog
doodgemoedereerd drie dagen lang in de tempel blijft rondhangen.
Zijn ouders kunnen hem nergens vinden, en beginnen aan de
terugweg, ervan uitgaand dat hij wel met familie zal zijn meegetrokken.
Maar ook daar vinden zij hem niet, zodat zij ten einde raad
naar Jeruzalem terugkeren en daar verder zoeken. Maar daar treffen ze
hem niet op het voetbalveld, maar op godsdienstles. En daar zit hij nu
al drie dagen… En dan bestaat zo’n jongen het om zonder één woord
van excuus te zeggen: ‘Waarom hebben jullie naar mij gezocht… Wist
u niet dat ik bezig moet zijn met de dingen van mijn vader?’
Maar u voelt wel, zo kunnen we dit verhaal eigenlijk niet lezen, als
een aardige anekdote uit de kinderjaren van Jezus; als een staaltje van
beginnende puberteit. Daar zijn de evangelisten ook niet in
geïnteresseerd.. Die zijn er niet op uit om reportages te geven van
Jezus’ geboorte of van zijn vroege jeugd – daar is hen niets van
bekend. En wie de schaarse gegevens, die we over zijn geboorte of
kindertijd hebben, vergelijkt – alleen Lucas en Mattheüs bieden ons
iets daarvan – die merkt dat ze onderling ook zeer verschillen. Maar
het gaat hier nogmaals niet om een verslag van hoe dit kind ter wereld
kwam. Het gaat hier om een zeer bepaalde literaire vorm van die
dagen. Een schrijver die het leven wil weergeven van een bijzonder
mens, die voor het geloof van Israël veel betekend heeft, vat datgene
wat in zijn ogen daarvan de kérn, de betékenis, vormde soms nog eens
samen in de vorm van een geboorteverhaal. Of in een verhaal uit diens
vroege jeugd. En zo kent het oude testament zes van zulke verhalen en
het nieuwe testament drie. En daarbij hebben deze twee schrijvers, het
leven van Jezus overziende, heel verschillende dingen waargenomen.
En dan begrijpen we ook waarom zo’n geboorte- of kindheidsverhaal
pas ná de dood van de betrokkene geschreven kan worden. Pas dan
kan immers de balans van dat leven worden opgemaakt. En Mattheús
en Lucas schrijven beiden rond het jaar 80, dus zo’n vijftig jaar na
Jezus’ dood. We kunnen deze verhalen dus alléén verstaan vanuit het
leven van Jezus zelf. In zekere zin moeten we de evangeliën niet
lezen van voren naar achteren, maar van achteren naar voren. Pas dan
krijgen de verhalen hun eigenlijke diepte en geven ze hun geheim
prijs.
Kijk, die jongen is zoek. En dus gaan ze hem zoeken. Dat woord
zoeken kom je in dit verhaal een paar maal tegen, daar gaat het dus
om. Je zult ook je zoon kwijt zijn, zomaar, ineens in de grote stad. Zó
stond hij nog naast je, en ineens is ie onvindbaar, om radeloos van te
worden. Maar het gaat in dit verhaal niet om een kind, maar om Het
kind.
Kijk, zoeken doe je iemand als hij niet is waar je hem verwacht.
Maar waar kun je deze Jezus anders verwachten dan ‘in de dingen van
zijn váder’? Maar dáár ging men niet zoeken. Men ging Jezus zoeken,
staat er ‘onder de verwanten en bekenden’. Maar daar vinden zij hem
niet. Natuurlijk vinden ze hem daar niet. En daar zullen we hem nóóit
vinden. Immers, wil Lucas zeggen, van ‘het verwante en bekende’
heeft dit mensenkind in zijn leven juist afscheid genomen!
In wezen gaat het in dit verhaal om de strijd die Jezus, in nauwe
verbondenheid met de grote profeten voor hem, en vanuit zijn eigen
groeiend inzicht, zou voeren tegen wat hij zag als een verstarring van
het geloof, die haaks stond op Gods wezenlijke bedoelingen. Wat
hebben Mozes en de profeten ons eigenlijk willen leren? Dáármee zou
Jezus zijn leven lang mee bezig zijn. Daar is híj naar op zoek. En
daardoor moest hij wel in conflict raken met wat voor de
schriftgeleerden en het volk van zijn dagen nu eenmaal de hun
verwante en bekende en vertrouwde denkbeelden waren geworden.
Jaren geleden maakte een Engelse schrijver, Dennis Potter, een film
over het leven van Jezus. Ik herinner me nog de verschillende reacties
van mensen op deze door de Televisie uitgezonden film. Sommigen
zeiden dat ze zich Jezus niet zo konden voorstellen, zo bezeten bijna,
zo fel. Maar een ander zei: ik heb er veel van geleerd. Wij hebben de
Jezus die een zweep vlocht en de tafels van de geldwisselaars
omstootte en die mannen met het vee met een paar ferme slagen van
het tempelplein verdreef, eenvoudig verdrongen. Wij willen deze
Jezus niet.
Ik denk, gemeente, dat dat nog steeds zo is. Ook wij zoeken Jezus het
liefst onder het ons vertrouwde en bekende. Wij weten niet goed raad
met iemand die het bestaande op zijn kop zet. ‘Ik weet dat u gezegd is:
gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten, maar ik zeg u: heb
uw vijand lief, en bid voor wie u vervolgen…’ Of: ‘Wie van u zonder
zonde is, laat die dan de eerste steen werpen.’ Of: als iemand u een
slag in uw gezicht heeft, sla niet terug, bied hem uw andere wang…’
Hoe vaak in de geschiedenis hebben de volgelingen van deze Jezus
het hun nu eenmaal bekende en vertrouwde tot de wil van God
verklaard. ‘God wil het’, riepen de kruisridders op weg naar het in hun
ogen heilige land om de moslims vandaar te verdrijven. Christenen
hebben mensen in andere werelddelen als koopwaar beschouwd en
verhandeld – het eerste Nederlandse slavenschip droeg de naam
‘Jezus’… En wat heeft de kerk de joden niet aangedaan door iedere
nieuwe generatie joden weer tot in haar misvieringen toe de dood van
Jezus aan te rekenen, en daarmee christelijke staten gelegitimeerd hen
uit te wijzen of te vervolgen. En het zal de kerk van onze dagen, om
iets te noemen, later zeker aangerekend worden dat zij er zolang over
heeft gedaan en nog altijd doet om mensen wier geaardheid gericht is
op iemand van hetzelfde geslacht die levenshouding, die voor de
betrokkenen moeilijk genoeg is, ook voluit te gúnnen. En misschien
herkent u dat ook in uw eigen leven, die neiging om te kiezen voor het
ons nu eenmaal verwante en bekende en vertrouwde, en ons niet af te
vragen of het niet anders kan en misschien ook anders moét. Zo vaak
is, vrees ik, het christelijk geloof meer de áfsluiting van ons leven, in
plaats van het uitgangspunt. De sluitsteen die ons leven meer aanvult
en verfraait, in plaats van de hoeksteen, waar het gebouw van ons
leven op rust, waar alles mee begint. Nee, wij houden het graag in ons
leven bij het vertrouwde en bekende… terwijl het geloof waar het in
de bijbel om gaat, ooit begónnen is met een man, die te horen kreeg:
’Ga uít uw land, uit uws vaders huis, naar een land dat ik u wijzen
zal…’ Dat wil zeggen: onttrek je aan wat jou vasthoudt aan dat oude
patroon van leven, dat eigenlijk geen leven is.
Vreemd, dan is daar later die verre zóón van Abraham, en die heeft
dat eindelijk begrepen. Die trekt wég uit zijn vaders huis, naar het huis
van God. Z’n ouders hebben hem daar ooit als pasgeborene gebracht
om hem te laten besnijden en hem met huid en haar met God te
verbinden. En waar zal hij zijn leven als volwassen man nu anders
beginnen dan dáár? Ook van de kleine Samuël wordt dat verteld, dat
zijn moeder hem, nauwelijks van de borst, aan de tempel had
afgestaan en in de armen van de priester Eli gelegd. Lucas heeft in zijn
verhaal ook duidelijk op dat verhaal van de kleine Samuel
gezinspeeld. Er staat in dat laatste verhaal een zinnetje, dat Lucas
praktisch létterlijk overneemt: ‘De jonge Samuel nam toe in aanzien
en in genade, zowel bij de Heer als bij de mensen… ‘’En Jezus nam
toe’, schrijft Lucas, ‘in wijsheid en grootte en genade bij God en
mensen.’
Maar om terug te keren naar ons verhaal, gemeente, na drie dagen
zoeken vinden Jozef en Maria hun jongen terug, en ze vinden hem in
de tempel. Daar zit hij dan, diep in gesprek met een aantal leraren,
naar wie hij zit te luisteren en die hij versteld doet staan vanwege zijn
vragen en antwoorden.
‘Kind, roept moeder Maria vertwijfeld uit als ze hem zien, ‘waarom
heb je ons dit aangedaan…! Je vader en ik lopen je in doodsangst te
zoeken.!
‘Waarom zoekt u mij’, is dan het antwoord, u wist toch dat ik zijn
moest in de dingen van mijn vader?’
Dat is, als we het verhaal zouden willen lezen als de beschrijving van
iets dat zo heeft plaatsgevonden, een hard antwoord, en zeer onbillijk
tegenover zijn vader en moeder. Maar de schrijver van het verhaal
heeft er natuurlijk iets mee willen zeggen. Zeker, ook Lucas kent de
Tien Woorden, die heilige leefregels die Mozes uit handen van God
ontving, in het hart waarvan geschreven staat: ‘Eert uw vader en uw
moeder’. God gaf zijn volk die regel mee omdat het onze vader en
moeder zijn van wie wij als het goed is de spelregels van het leven
leren. Zij doen dat niet volmaakt, maar toch: zij zijn het die ons het
geheim van het leven proberen mee te geven. Wij hebben hen te
eerbiedigen om wat zij ons hebben dóór te geven. Opdat, staat er, het
jou wel ga in het land dat je in bezit gaat nemen. Anders gezegd:
zonder die wijsheid zouden wij geen leven, geen toekomst hebben….
Maar een mens kan in een uiterste situatie tegenóver zijn eigen vader
komen te staan, of tegenover het vaderlánd, als die beiden niet meer
Gods bedoelingen weerspiegelen, en een karikatuur geworden zijn van
het ware vaderschap. Zoals Jonathan ooit koos vóór David en daarmee
tégen zijn eigen vader, koning Saul; zoals mensen in een bepaalde
situatie hun vaderland alleen nog kunnen dienen door zich er
tegenover op te stellen. En als Jezus ergens bij iemand aan huis een
verhaal houdt, en zijn moeder en zijn broers hem willen horen maar
hem vanwege de volte konden bereiken, zegt iemand hem: uw moeder
en uw broers en zusjes staan buiten. En dan zegt hij: Mijn moeder en
mijn broers? Dat zijn zij die het Woord van God horen en het ook
doen! Nee gemeente, zij konden hem inderdaad niet bereiken…
Ik denk ook aan die keer dat, jaren geleden, ds Beyers Naudé in ons
land was, en wij hem uitnodigden om de preek te houden in de Haagse
Kloosterkerk. Het was een cantatedienst, en de tekst van de cantate
had als uitgangspunt het verhaal van de twaalfjarige Jezus in de
tempel. Beyers Naudé was inmiddels vanwege zijn strijd tegen de
apartheidspolitiek van zijn land door zijn kerk afgezet, maar niettemin
wisten, zo vertelde hij, veel blanke jongemannen hem in hun
gewetensnood te vinden, mannen die als militair gedwongen waren te
vechten tegen hun zwarte volksgenoten en dat niet wilden. ‘En’, vroeg
Beyers Naudé zijn gehoor, ‘wat moet ik dan sè…?’
‘Wist u niet dat ik moest zijn in de dingen van mijn vader?’ Zijn
ouders, staat er, begrepen zijn woorden niet. Maar tenslotte ging hij
met hen mee, terug naar Nazareth. Zijn moeder zou die woorden nooit
vergeten: Wist u niet… Met dat ene zou deze ene van haar zoons
altijd bezig zijn: met te kiezen tussen wat de vaderen leerden en wat in
zijn ogen de Vader leerde… en het kostte hem tenslotte zijn leven.
Lucas had dit verhaal over de twaalfjarige Jezus nooit zo geschreven
als hij niet geweten had van het einde. En als je goed hoort, hoor je dat
in het verhaal meeklinken. Als Jezus tegen zijn vader en moeder zegt:
‘Wist u niet dat ik zijn moest in de dingen van mijn vader?’, dan
kunnen wij dat ‘moeten’ niet horen los van dat andere ‘moeten’, dat
‘moeten lijden’ omdat hij zijn hemelse vader meer gehoorzaam wilde
zijn dan de mensen. En het paasfeest waarop ons verhaal speelt is niet
los te denken van dat andere paasfeest, waarop hij óók zoek was, drie
dagen, alweer drié dagen. Maar ten derden dage… Denk ook aan die
mannen uit Emmaüs, die hem ook kwijt waren en niet konden
vinden… En toen zei hij: ‘O onverstandigen en tragen van hart, wist
gij niet…’Wist gij niet dat ik moest zijn in de dingen van mijn
vader…?’ Ach, Jezus heeft niet zozeer zijn vader en moeder verlaten –
zijn moeder is hem haar leven lang trouw gebleven – maar de vaders
van zijn volk hebben hém verlaten en verworpen, omdat hij
voortdurend overhoop lag met het hun verwante en bekende. En
tenslotte verlieten zijn eigen vrienden hem: één leverde hem over aan
het geestelijk gezag, en droeg daarmee bij aan zijn dood. En wie er
nog over waren, gingen met hem mee de Olijfberg op om daar met
hem te waken, en die vielen in slaap. En één van hen zei, toen zijn
meester gearresteerd was en zijn éígen leven gevaar liep: ik ken die
man niet.
‘Wist u niet dat ik moest zijn in de dingen van mijn vader?’
Dat heeft de man van Nazareth in zijn leven moeten leren. En om
daaraan prioriteit te geven.
En daar roept dit verhaal nu ook ons toe op. Wie met Jezus deze God
tot vader kiest, en zijn leven om zo te zeggen bij deze God laat
beginnen, die heeft een andere origine gevonden. Hij leeft meer
origineel, anders dan het verwante en bekende. Hij krijgt een langere
adem, en kortere tenen. Hij wordt minder bezorgd om zichzelf, en
meer om de mensen om zich heen. Hij gaat zelf andermans voeten
wassen in plaats van te wachten tot anderen het hem doen. Hij gaat op
zoek naar modellen voor een andere manier van leven. Een anders
omgaan met macht, met energie, met deze aarde en alle leven. En hier
en daar vind je groepen mensen daarmee bezig, binnen en buiten de
kerk, binnen en buiten de politieke kaders. Want een nieuwe tijd
vraagt om nieuwe antwoorden. Andere dan de ons vertrouwde en
bekende.
Of om het tenslotte te zeggen met woorden van Etty Hillesum, die
joodse engel van Westerbork, van wie je je afvraagt hoe zij het
volhield, voor zij tenslotte werd weggevoerd, zo zorgende rond te
gaan, zo van zichzelf afziend. In een van haar brieven zegt zij, en
daarmee wil ik eindigen: ‘Ik zal eens proberen te beschrijven hoe ik
me voel, ik weet niet of het beeld juist is. Wanneer een spin haar web
weeft, werpt ze dan niet de hoofddraden vooruit, en klimt er dan zelf
achteraan? De hoofdweg van mijn leven strekt zich al een heel eind
voor me uit, en reikt al in een andere wereld. Het is net alsof wat hier
gebeurt en wat er nog gebeuren zal, al ergens in me verdisconteerd is;;
ik heb het al verwerkt en doorleefd en bouw al mee aan een
maatschappij ná deze. Het leven kost me niet veel van mijn wezenlijke
kracht. Lichamelijk takelt men misschien wel een beetje af, en men
bodemloos bedroefd dikwijls, maar in de kern wordt men steeds
sterker. En daarom roep ik jullie toe: blijven jullie op een innerlijke
post, als jullie die ooit betrokken hebben…’
‘Blijven jullie op een innerlijke post…’
‘Wist u dan niet, dat ik moest zijn in de dingen mijns vaders…?’
Amen.