12 februari 2017, ds. Chr. Donner, lezingen Maleachi 3, 13-20 en Matteus 20, 1-16
Groene Kerk, 12 februari 2017, 10.00 u.
Voorganger: ds. Christiaan Donner
Lezingen: Maleachi 3, 13 – 20 en Matteüs 20, 1 – 16
Gebed van toenadering (Iona):
v. Laten we in stilte onze fouten onder ogen zien
en beseffen hoe kwetsbaar we zijn.
Stilte
v. Voor God en met Gods mensen
belijd ik mijn gebrokenheid:
mijn eigen leven doe ik tekort,
anderen doe ik geen recht,
en ik beschadig de schepping.
g. MOGE GOD JE VERGEVEN, CHRISTUS JE VERNIEUWEN
EN DE GEEST JE LATEN GROEIEN IN LIEFDE.
v. Amen.
g. VOOR GOD EN MET GODS MENSEN
BELIJDEN WIJ ONZE GEBROKENHEID:
ONS EIGEN LEVEN DOEN WIJ TEKORT,
ANDEREN DOEN WIJ GEEN RECHT,
EN WIJ BESCHADIGEN DE SCHEPPING.
v. Moge God u vergeven, Christus u vernieuwen
en de Geest u laten groeien in liefde.
g. AMEN.
Gemeente, die Jezus lief is,
Mogelijk is het u, ik hoop het, opgevallen, dat we de viering vandaag wat vreemd begonnen zijn. Met tegengestelde klanken.
Eerst die, vind ik zelf, prachtige en duidelijke bede om vergiffenis, die we elkaar toespraken mét de vergeving erbij en daarna de psalm van David, de 18e, met dat couplet, waarin de koning zegt, dat de Eeuwige hem heeft vergolden naar zijn daden, omdat hij nooit geheuld heeft met het kwade, altijd Gods wegen gedaan, altijd zijn wetten gedaan, onberispelijk heeft hij, David, dag en nacht zich voor ongerechtigheid gewacht – dat niet gedaan, bedoelt hij. Het volgende couplet dat we niet zongen (je moet dit niet overdrijven), gaat hij nog verder: De Heer heeft mij vergolden naar mijn daden, mijn reine handen en mijn rechte paden.
Ja, als je zo kunt praten tegen God, dan spring je wel met hem over een muur.
Ik zou benieuwd zijn of David dit vóór zijn in beslagname van Bathseba en de moord op haar man Uria bidt of erna.
Goed, het is er ver voor. Als hij net ontkomen is aan de dreiging en vervolging door koning Saul en dus zelf al wel gezalfd, maar nog geen koning is.
Tegengestelde stemmen van hoe je voor de God van Mozes verschijnen kunt: buigend en nederig, vol van besef van, onder de indruk van hoe weinig een mens voorstelt of vol zelfvertrouwen op je eigen schone handen.
Goed, ik heb niet met u samen de oude woorden gelezen van de schuldbelijdenis. Lang niet gehoord, vermoed ik, maar u herkent ‘m wel – ja, jij niet als je jonger bent:
Voor God en voor Zijn volk belijd ik,
dat ik Zijn wil en Zijn heil heb weerstaan.
Bid voor mij,
dat ik zal leven voor Zijn aangezicht om Hem te dienen al mijn dagen.
DE HEER ZAL U VERGEVEN
EN U BEWAREN VOOR ZIJN TOEKOMST.
Of:
Voor God en voor zijn volk belijd ik, dat ik gezondigd heb in gedachten, woorden en werken….
De woorden die we vanochtend samen uitspraken komen uit de liturgie van Iona, worden daar iedere ochtend gezegd en weten duidelijk, actueel en concreet te benoemen, wat ik in ieder geval wel belijden wil:
Our faults and our frailty, onze fouten en onze kwetsbaarheid – de gebrokenheid, the brokenness,
The ways I wound myself , the lives of others and the life of the world –
We doen onszelf te kort verwonden onszelf, anderen en de wereld.
Ik geef toe. Er zit altijd ook iets dwars, als je dit uit moet spreken. Samen.
Daarom kies ik er maar zelden voor een schuldbelijdenis in de liturgie op te nemen.
In de bajeskerkdienst ook niet hoor, een keer of drie per jaar. En daar was die vorm meteen blijkbaar opvallend: de voorganger begint immers met belijden en dan vergeeft de gemeente en daarna pas omgekeerd. Zoals het hoort, wat je zelf niet aan zonden belijden kunt moet je ook niet van een ander vragen.
Daar, in de gevangenis, zit de gemeente aan wie de zonden te zien zijn, ieder weet van de ander wel zo wat ie misdaan heeft, alles ligt open, groot voordeel, geen kan op schijnheiligheid daar. Niemand kan daar bidden als David deed in Psalm 18 (later herkennen ze hem beter).
Goed, ik bid dat begin “Voor God en voor zijn volk belijd ik, dat ik gezondigd heb” en echt: er stond iemand op die onderbrak en zei: “Maar dat hoeft ú toch niet te zeggen, dominee”? Hij meende het, heel erg trouwens, want achteraf bleek, dat hij vond, dat als ik dat oprecht kon zeggen, dat ik dan geen dominee kon zijn. Die zijn nl. heilig.
Er zit altijd iets dwars en bij ons vermoed ik iets anders dan bij die gedetineerde.
We hebben die schuldbelijdenissen wat weggestopt in onze liturgie. ‘Zo zwaar’, zeggen we dan. “Lijkt het hel en verdoemenis van de zwarte kousen kerken wel” denken we dan. “Dat was vroeger” voelen we dan. En bij een al te concrete zondenbelijdenis denken we; het zal wel over mijn buurman of buurvrouw gaan, maar ik weet nergens van.
Aan de ene kant hebben we gelijk, dat we de zwaarmoedige tobberigheid over ons mens-zijn wat van ons geschoven hebben. Vooral ook, omdat je je nooit in dat typische ‘wij’ van dominees moet laten verstrengelen, natuurlijk. “Wij, gemeente hebben gezondigd”. Good for you, als je je daaraan gevoegelijk onttrekt.
Maar….zit daar niet ook iets van die wat bokkige overmoedigheid in, die de dichter Jan Wit (u kent hem uit het Liedboek) ooit, toen er weer eens liederen van hem afgewezen waren door de kerk, liet dichten:
“Wij zij van hollands jong geslacht
en wij geloven,
dat is: wij hadden zo gedacht,
dat hulp van boven
niet overbodig is.
Wij zijn in aantal klein misschien,
maar wij getuigen,
dat is: wij willen laten zien,
dat wij niet buigen,
voor het strikt nodig is”.
Dat is wel wat anders dan de man die ik gisteren bezocht heb ik de TBS in Venray, die ik al 12 jaar ken, die nu voor het eerst zijn verjaardag durfde te vieren en die steevast zegt: Begin me niet over vergeving, ik kan nog niet vergeven worden, want ik vertrouw mezelf nog niet, kén mezelf nog niet. Ze gaan me hier over een paar jaar al op verlof sturen, maar daar moet ik nog niet aan dénken. Ik zit hier om te veranderen ten goede. Maar afgelopen vrijdag las ik hier in de viering het gedicht “Voetstappen in het zand” voor. Dát geloof ik.
Dat is ook een kant van al dat schuldbelijden: dat de vergeving te snel lijkt te komen. Wat Kevin zei. Heb ik al eens verteld, ja. Kevin huilde tranen met tuiten om zijn misdrijf, niet waar ie voor vastzat, want daar was hij nu met een taakstrafje van af gekomen, maar vanwege zijn vriendin, die hij, zei hij, zo ontzettend slecht behandeld had vroeger en die hem nu trouw bezicht. “Nu zie ik wat een goeie meid ze is, wat héb ik ‘r aangedaan. Denk u dat God me dat vergeven kan?”.
Ik zei: “Kevin, ik heb Jezus gehoord, ik kan alleen maar ‘ja’ zeggen”.
Het werd erg stil. Toen zei Kevin; “Dat zegt ú”.
Klopt. Dat ging te snel. Hij moest er nog mee zitten.
Ik overweeg dit met u omdat we het Lutherse rooster volgen en daarom deze teksten gelezen hebben. Luther die ooit in zijn Tafelredes boertig zei:
“Onze zonden stinken voor God. Wat betekent dat? Dat is zoals wanneer mijn kinderen Lotte en Johann in de hoek hier hun behoefte doen en wij als ouders roepen: “Toe maar, kinderen”!’.
Of, bij een ander middagmaal met boeren, professoren en landheren vertelde hij: “God pakt onze zonden één voor één op en gooit die achter zijn rug. Wij staan erbij en zeggen: “Daar wilde ik het nog over hebben want dat zit me zo dwars”. En God zegt: “Ik ben het al vergeten”.
Ja, dat is ook een kant. Als je de bijbel hoort.
Het door Luther in de liturgie opgenomen zondagsgebed van vandaag, de zeventigste dag voor Pasen (nee, ik noem het nu, we hebben en veel opwekkender gebed bij de Schriften gebeden) is:
“Preces populi tui, Domine…misericorditer liberemur….
“O Heer, we smeken U, dat u in gunst de gebeden van uw volk hoort: dat wij, die terecht geslagen worden vanwege onze zonden, omwille van de glorie van uw naam door uw barmhartigheid bevrijd mogen worden”.
Het is een heel oud gebed, uit Rome in de Zevende eeuw, toen de stad vernietigd werd door de Gothen en in het Oosten de Islam opkwam. Hun wereld, hun christelijke wereld stortte inéén.
In dat latijnse woord ‘affligemur” ‘worden wij gesla-gen’ kun je ook onze eigen teneergeslagenheid horen. Een tijd van moedeloosheid en neerslach-tigheid. Wat zijn wij bezig over onszelf heen te halen aan onheil? Is die dreiging waar we onder gebukt gaan niet onze eigen schuld? Wat we misdreven hebben in onze bedrijvigheid? Hebben we niet teveel aan aarde verwond? De aarde, het milieu, de natuur, die ons in de steek gaat laten of zeker onze kinderen en kleinkinderen? De dreiging van populisme die alles kapot gaat maken wat eerlijk, oprecht, zuiver, mooi, kleurrijk en hartstochtelijk is? En wijs?
Worden we niet terecht geslagen?
Maar toch, dat is te individueel. En daar zit de clou, de sleutel.
We hebben dat individuele geloven aan Luther te danken. Het zijn niet mijn goede daden die me redden of bevrijden. Dat kan alleen mijn geloof doen. Mijn geloof.
Dat heeft zo z’n kracht. Ik sta er zelf voor, dat geloof van mij is alleen maar wat waard als ik er zelf achter sta en het zelf waar maak. Mijn verantwoordelijkheid, zo sta ik voor de Eeuwige. En zo kom ik voor Hem te staan.
Zit wat in.
En het is tegelijk onze grote zwakte.
Want dan sta je er ook alleen voor.
En wie ben ik?
Er bestaat ook een ‘wij’. Een joods ‘wij’. Dat is overgenomen in een christelijk ‘wij’.
We bidden “Onze Vader”. Dat hebben we van Jezus geleerd en dat heeft Hij doorgegeven van het joodse “Onze Vader, onze koning”, een oud synagoge gebed. Uit den treure doorgezongen.
Gebeden uit de joodse gemeenschap die zó samen gebeden worden dat de belangrijkste daarvan niet eens door éen mens gebeden mógen worden.
Als symbool. Als waarschuwing. Als betekenis: weet voor Wie je staat te bidden. Je grootste woorden zijn te klein voor zijn grootheid.
Er zijn woorden, smekingen, gebeden, verzuchtingen, die je niet alleen mag, nee, hóeft te dragen. Doe dat samen. In een biddende gemeenschap, waar je elkaar kunt dragen.
Concreet, ik heb het vast al eens genoemd, de jonge vrouw die mij vertelde, dat de ze woorden ‘Onze Vader” niet uit kon spreken, om wat haar eigen vader haar had aangedaan. Maar, zei ze, gelukkig bidt de gemeente om mij heen dat wél. Dardoor laat ik me dragenn, ook als het me zelf te veel is.
De biddende gemeente. Nu doe ik iets wat eigenlijk onmogelijk is, ik vertel u een gezongen gebed. Het Osjamnoe uit de liturgie van de avond vóór de Grote Verzoendag, hét Joodse hoogfeest.
Als u het horen wilt, kom a.s. dinsdag naar het Dorpscentrum, waar we het bespreken en laten klinken. De bezoekers van de Koffiekamer hebben het al eens gehoord. Voor mij klinkt in dat gebed de kracht van de gemeenschap van gelovigen op z’n sterkst.
De voorzanger begint met een intense, ongelofelijk mooi gezongen smeekbede: wie zijn wij dat we tot U, God, durven naderen, wie zijn wij, dat we U durven te bidden om vergeving, wij zeggen toch niet dat we rechtvaardigen zijn, we kunnen het niet, wie zijn wij tegenover U? Maar hoor ons toch, neem ons aan…lang aangehouden in wervelende, buigende zinnen en klanken. En dan opeens slaat de toon volkomen om en begint een bijna vrolijk wisjje, waarin in alfabetische volgorde, op z’n hebreeuws dan, alle mogelijke zonen en schulden en overtredingen en misdaden razendsnel opgesomd worden:
Ashamnu- Bagadnu- gazalnu- Dibarnu dofi-
heevinu- v’hirshanu- zadnu- hamasn u-
tafalnu sheker-
yaatsnu ra- kizavnu- latsnu- maradnu-niatsnu- sararnu- avinu- pashanu-
tsararnu- kishinu oref
-rashanu- shichatnu- tiavnu- tainu- titanu-
Echt een gruwelijke opsomming van alle menselijke kwaden, anderen, zichzelf of God of de wereld aangedaan.
Het enorme, de berg die beklommen moet worden is de smeekbede of de Eeuwige ons horen wil.
Wat we daarna te vertellen hebben, dat kun je ook opsommen en afraffelen, in een bijna vrolijk muziekje.
Want als je op de vergeving vertrouwd, kun je je zonden, schuld, fouten, dommigheden hoe je het ook noemen wilt, in alle vrijheid en ruimte kwijt.
De grote stap is: durf je ermee voor God, deze, de Eeuwige te komen staan?
Ik heb als gevangenispreidkant vaak gemerkt, dat iemand die nog nooit had durven vertellen wat hij nou echt misdaan had, tot in the sordest detail, het gruwelijkste detail, dat tegenover de pastor wel kon, nadat hij dagen, maanden, jaren nodig had om zich veilig te voelen en vertrouwen te winnen. Maar als hij dan ontdekte dat hij dat overleven kon, vertellen wat híj misdaan had, dan kon hij het ook aan de politie of de psycholoog vertellen en dan begon de omkeer.
De ruimte, die alleen de God van Jezus geeft.
De ruimte waar vergeving het laatste nee, het eerste woord heeft.
En zo komen we aan bij de bijbelteksten van vanochtend.
Bij die wat felle profeet Maleachi. Die als woorden van de Eeuwige zelf het volk woorden in de mond legt.
13 Jullie hebben tegen elkaar harde woorden over mij gesproken – zegt de HEER –, en jullie vragen: ‘Wat hebben we dan over u gezegd?’ 14 Jullie hebben gezegd: ‘Wat heeft het voor nut om God te dienen, wat hebben we eraan dat we zijn voorschriften in acht nemen en ons in een boetekleed hullen voor de HEER van de hemelse machten? 15 We moeten de hoogmoedigen wel gelukkig prijzen, want wie zich goddeloos gedraagt gaat het voor de wind, en wie God beproeft komt er goed vanaf!’
16 Zo spraken de mensen die ontzag voor de HEER hadden tegen elkaar, en de HEER hoorde het en luisterde aandachtig.
Zo spreken degenen die ontzag hebben, als Job klagen ze, als in psalm 73; Tevergeefs heb ik mijn handen schoon gehouden…..kijk ze bloeien die godelozen en tenietdoeners van al het goede…
Maar zíj staan in het boek van de rechtvaardigen. Ze krijgen hun volle pond. Met, door of ondanks hun kritiek op de God van Abraham.
En dan de gelijkenis. Weerbarstig en vreemd.
Petrus gaf de aanleiding. Vlak voordat Jezus deze gelijkenis vertelt wil Petrus weten hoe het met hem en de andere volgelingen zal zijn, straks. Voor hun, die alles opgegeven hebben om Jezus te volgen. Echt álles; laten we hier eerlijk zijn, we kunnen er niet aan tippen wat die discipelen loslieten om de Heer te volgen.
Petrus en de anderen krijgen het volle pond, ze zullen ik weet niet wat zitten aan de rechterhand van Christus in de eeuwigheid en wat niet al.
Maaar, besluit Jezus fijntjes: eersten zullen de laatsten zijn en laatsten de eersten. En dan vertelt hij hoe het Koninkrijk van God er uit ziet of liever, waar het op lijkt: op een huismeester, beheerder van een wijngaard.
Is het een model voor de economie? Je moet er niet aan denken. Ook wie niet of nauwelijks werkt krijgt evenveel als wie de hele dag werkt?
Is het een pleidooi dat je kunt gebruiken voor de invoering van een basisloon bij de komende verkiezingen? Ze zien je aankomen. Trouwens, Jezus ziet je aankomen.
Lees de gelijkenis, hoor die stap voor stap na, heel exact verteld. En dan begin je de pointe te voelen.
Die huisbeheerder. De wijngaardenier, spreekt met de eersten die de hele dag gaan werken een bedrag af. Eén dinar. Redeljk betaald voor die tijd.
De mannen die bij mij om de hoek iedere ochtend om vijf uur op de stoep staann voor de busjes die hen naar de kassen in het Westland vervoeren, ik ken zelfs een imam die als bijverdienste zo’n busje rijdt, die moeten maar afwachten wat ze krijgen en of ze worden meegenomen. Het gebeurt nog elke dag, het begin van die gelijkenis van Jezus.
Maar dan gaat die wijngaardenier nog een keer uit, een drie uur later en spreekt af, dat ze krijgen, “wat rechtvaardig is” en drie uur later weer. Tot in het elfde uur.
Vlak voor het eind van de dag.
En dán zegt hij: begin te betalen bij de laatste.
Daar klinkt de kern van de gelijkenis.
Want dan denken die eersten: Ha, zij krijgen wat met ons is afgesproken, dus wij krijgen méér.
“Petrus”, hoor je er doorheen. Jij die zo je beste best gedaan hebt.
En daarna krijgen die van het negende uur en dan die van het zesde en dan die van het derde en dan die van het eerste uur. Allemaal hetzelfde.
Protest alom. De wingaardenier pikt er één uit om mee te praten. Hij kent nu geen gemeenschap, geen groep, hij spreekt iemand persoonlijk aan.
“Vriend”. Omineus woord in het Evangelie, zo spreekt Jezus Judas aan en nog zo één.
“Vriend”, had ik het niet zo met je afgesproken? Ben ik niet vrij om in het mijne te doen wat ik wil? Dit is mijn wil dat ook deze laatste het zijne krijgt. Ik doe jou geen onrecht. Of is jouw oog boos, omdat ik goed ben?”
De oudste broer in de gelijkenis van de verloren zoon. Jona onder de boom die klaagt dat natuurlijk God Ninevé weer genadig is, hij wist het toch van tevoren?
God, de Eeuwige, de Naam “Ik zal er zijn zoals IK er zijn zal” is vrij, volkomen vrij. Hij laat zich niets aanpraten, Hij kijkt niet naar uiterlijke schijn of grote daden van goedheid of offers gebracht of wat ook dat mensen maar te berde brengen om zichzelf vrij te pleiten.
Hij beslist en zijn oordeel is genade.
Zijn duisternis is licht.
Paulus haalt dit, denk ik aan, als hij in zijn brief aan de Romeinen schrjjft:
Stel, voor zover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven. 19 Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: ‘Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden.’ 20 Maar ‘als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd’. 21 Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede. Straks, aan het eind van onze viering, als ik u mag zegenen, wil ik met u iets doen wat ik eerst niet goed durfde, maar nu, na dit alles ontdekt te hebben, toch durf.
Het is weer echt Iona, maar daar hebben ze het dóór:
U, jij doet niets in geloven alleen, hoeft niets in uw jouw geloof alleen te doen, er is een gemeenschap, het lichaam van Christus. Het is helemaal u en jij en toch tegelijk helemaal wij en ons: als voet en hand, hoofd en hart en wat ook verbonden met elkaar.
Darom staan we, zijn we stil en geven we elkaar daarna een hand, verbinden we ons met elkaar om zó gezegend te worden.
Ja, heel wat, ik weet dat er ook hier zijn die er een hekel aan hebben, die het tegen de haren instrijkt om elkaar de hand te geven, maar toch, voor een keer: die gemeenschap voelen én laten zien.
Laatsten en eersten, eersten en laatsten: we dragen elkaar…..zo leven we Christus….in álle genade
In de Naam van de vader, de Zoon en de heilige Geest
Zegen (Iona)
Laten we een ogenblik in stilte staan
en onze zielen, onze geest en onze lichamen waarderen
waarover we de zegen van God gaan vragen:
-stilte-
Laten we als Lichaam van Christus elkaar de hand geven.
Moge God ons zegenen
in onze lichamen met gezondheid,
in onze hoofden met verstaan,
in onze zielen met het gezelschap van de heilige Geest,
opdat wij samen een oogst van licht voortbrengen
tot eer van Christus de bevrijder,
wiens vlees en bloed wij zijn,
wiens naam wij dragen,
wiens liefde alles is.
In de Naam van de Vader die boven ons is,
van de Zoon die naast ons gaat
en van de Geest die in ons leeft,
allen Amen gezongen