5 februari 2017, ds. Chr. Donner, Lezingen: Jesaja 43, 9-12 en Matteus 5, 13-16
Regenboogkerk, zondag 5 februari 2017, 10.00 u.
Voorganger: ds. Christiaan Donner
Lezingen: Jesaja 43, 9-12 en Matteüs 5, 13-16
Gemeente die Jezus lief is,
er getuigen van zijn , dat er een waarheid is.
Niet één, maar een.
Dat is al heel wat in onze tijd. Waar nepnieuws je zomaar kan meeslepen. Waar je over álles wel een discussie kan voeren met voors en tegens en wie beslist dan? Waar ieder ding, ieder mens betwijfeld of gewantrouwd kan worden.
De profeet Jesaja komt er voor op dat er een waarheid is.
Hij stelt het, in woorden die de Eeuwige zelf uitspreekt, voor als een rechtszaak: daar staan alle volken voor die rechtbank en Israël staat er ook.
De Eeuwige voert zijn pleit, maar niet alleen: Hij roept zijn volk erbij. Als getuigen.
Er is een waarheid en daar zijn getuigen voor.
Ik weet niet of u het ooit mee hebt hoeven maken, een rechtszitting – ik heb er velen leren kennen die op dat bankje moesten zitten en het oordeel over hun daden aan anderen over moesten laten. En maar moesten hopen dat er een getuige was, een getuige die voor hén opkwam, die hun ten goede kon spreken, een getuige à décharge, iemand die hen ontlasten kon van schuld. Iemand die de waarheid helpt vinden over wat er gebeurd is, over wie de aangeklaagde werkelijk is.
Om dat laatste gaat het de God van Abraham, Izaäk en Jakob. Wie ben ik?
Jesaja stelt het voor alsof daar een voortdurende rechtszaak over gaande is.
En in zekere zin kunnen we dat wel herkennen.
Wie is God?
Even met een bochtje eromheen: de vraag of God bestaat, hoe gaat u hoe ga jij daarmee om, als je daarover in gesprek komt?
Want als je laat merken, dat je gelooft, krijg je die vraag – meestal niet als vraag maar botweg als; Nou. Dar geloof ik niet in. O.k., maar als u, als jij geluk hebt vraagt iemand nog; Geloof jij dat God bestaat?
Weet jij, weet u dan wat te doen?
Niet meteen ‘ja’ zeggen, alsjeblieft.
Neem de tijd en vraag eerst terug: “Je vraagt me of ik geloof dat God bestaat, maar wie bedoel je? Welke God? Wat stel jij je er bij voor als je ‘God’ zegt?
Kijk, dán wordt het gesprek pas boeiend.
Want ‘God’, tja, daar denken mensen van alles bij.
De nog maar net aangetreden voorman van het Noord-Amerikaanse, die zich constant in ons nieuws weet te praten en doen, heeft het in zijn inaugurele speech meteen duidelijk gemaakt: “Wij vertrouwen op onze veiligheid dankzij ons fantastische leger, dankzij onze veiligheidsdiensten en dankzij God”.
Nou, die volgorde maakt het wel duidelijk, wie er eigenljk overbodig is. En alleen genoemd wordt omdat dat nou eenmaal zo hoort.
Abraham Jehosjoea Heschel, een joods filosoof uit de tijd rond de 2 wereldoorlogen van de vorige eeuw, vertelt het verhaal van 2 mensen in een trein, die van Warschau naar Parijs reed in 1945, vlak na de val van Hitler en de bevrijding van de joden uit de concentratiekampen. In de luxe treincoupé zit een joodse advocaat, die zaken van slachtoffers van de Nazi-terreur behan-delt, hij is druk met het doorlezen van zijn dossiers. In het raampje naar het gangpad verschijnt een magere man in een streepjespak. Zó uit het concentratiekamp in die trein beland. De advocaat nodigt de man uit in zijn coupé.
Ze zitten zwijgend tegenover elkaar. Als het avond wordt haalt de advocaat uit zijn koffertje zijn gebedsmantel, doet die om, bindt zijn gebedsriemen om zijn armen en begint het Achttiengebed te bidden, dat iedere gelovige Jood 3x daags bidt. De man in zijn gevangenispak zwijgt en doet niks. Na zijn gebed vraagt de advocaat aan de man: “En u bidt niet, ook al bent u Jood?” “Nee”, zegt de man, “Dat heb ik in Auschwitz afgeleerd. Bidden tot deze God heeft geen zin”.
De advocaat zwijgt uit respect. Ieder houdt zich de rest van de avond en nacht bij zichzelf.
De volgende ochtend pakt de advocaat opnieuw zijn gebedsmantel voor het Achttiengebed, maar ziet tot zijn verwondering, dat de man tegenover hem van onder zijn streepjespak ook een gebedsmantel pakt en zich daarin hult.
Samen zeggen ze de woorden van het gebed:
“Heer, open mijn lippen en laat mijn mond uw lof verkondigen. Gezegend Gij, Heer onze God en God van onze vaderen……..”.
Als ze uitgebeden zijn, vraagt de advocaat: “Vannacht bad u niet, nu wél. Wat heeft u van gedachten doen veranderen?”
“Ach”, zei de man tegenover hem, “Vannacht werd ik wakker en kreeg ik medelijden met God: ik dacht, moet je zien met wie Hij het doen moet ….Ik voelde compassie met de Eeuwige en wilde Hem niet alleen laten”.
Herkent u de toon van dat lied voor de 40-Dagentijd: “O liefde die verborgen zijt”, dat eindigt met:
“Opdat ook wij, o Heer, U niet verlaten in uw diep verdriet, maar bij U zijn in al de pijn waarmee de mensen mensen zijn”.
Zou u, zou jij dat kunnen of durven zeggen, als mensen vragen: Ja maar wie is die God van jou dan?
Dat je dan zegt: ‘God is de pijn waarmee de mensen mensen zijn”.
Ik sprak afgelopen vrijdag een vrouw voor wie een arts mij gevraagd had. Karin (ik noem haar even zo, niet haar naam) is rond de 50, lijdt aan een progressieve vorm van MS, heeft, zegt ze zelf Borderline en nog wel wat andere makkes. Ze gaat, denkt ze, haar verjaardag in april a.s. niet halen. We spraken elkaar in Moerwijk in Den Haag, dus u kunt haar niet kennen, daarom durf ik het te vertellen.
Karin had volgens haar moeder niet geboren mogen worden. Haar oudere broers zijn allen gehandicapt omdat moeder alcohol bleef drinken tijdens haar zwangerschap-pen. Karin is dan wel gezond geboren, maar door haar moeder vanaf haar geboorte afgewezen. De ontrouwe vader verdween, de nieuwe stiefvader mishandelde moeder, die door haar drankmisbruik alle ruzies nog erger maakte. Karin zorgde voor haar moeder wat ze kon en koestert nu het hondje van haar moeder, dat blind is en eigenlijk te oud. Ze beschermde haar moeder tot het onhoudbaar werd en ze zich meldde bij Jeugdzorg om zich op te laten nemen. Waar ze haar terugstuurden naar huis. Op haar 15e werd ze gearresteerd en kwam ze bij in een jeugdinrichting. Daar vond ze iets van rust.
Maar al die tijd, sinds haar 6e jaar, ging Karin op woensdagmiddag naar een kerkelij-ke jeugdclub in haar straat. Daar zong ze “Hine mah tov u Mah-Nayim, shevet achim gam yachad”. Psalm 133: Zie hoe goed het is als broeders en zusters tezamen zitten in jachad, dat is vrede, recht, álles wat goed is. Heel wat méér dan wat wij harmonie noemen. Karin heeft nooit de tekst uitgelegd gekregen, ze weet niet wat ze zingt, maar zegt; ‘Ik prijs God” dáár gaat het om. Veel meer woorden van geloof heeft ze niet: ze zingt Hin ne mah tov 7 keer per dag. Daar wordt ze rustig van. “Dan voel ik Jezus in me”, zegt ze.
“En bij U zijn met al de pijn, waarmee de mensen mensen zijn”.
Karin is zo’n getuige. In de rechtszaak die Jesaja opvoert.
Al de mensen die Jezus noemt in zijn opsomming van wie gelukkig te prijzen zijn in de woorden die we vorige week hoorden uit Matteüs 5 zijn zulke getuigen.
De mensen bij wie God zijn geluk vindt.
Dat betekent het toch ook? Dat bij zulke mensen het geluk van God te vinden is?
De armen van geest, de anawim, de nederigen van deze wereld die geen macht, invloed of stem hebben, de hongerigen naar recht, degenen die treuren, de barmhartigen, de zuiveren van hart, de zachtmoedigen, de vredestichters, zij die vervolgd worden om hun gerechtigheid, uitgescholden om hun geloof en van allerlei kwaad beticht……..
Allemaal getuigen in de rechtszaak om wie de God van Abraham, Izaäk en Jakob eigenlijk is.
Waar Jesaja van vertelt. Met als woord in het midden van alles: “Ik ben de Ene, de God die bevrijdt”.
En jullie zijn mijn getuigen.
Dat arme volk, Israël, geen volk heeft de eigen geschiedenis met zoveel zelfkritiek beschreven als Israël, in de bijbel, toch? Ze doen het nooit goed, van schepping, tot woestijn, tot koningschappen, tot in de ballingschap: één lange sjeleile (joods voor klaagzang) van on- en wangedrag.
Maar zij zijn de getuigen. Dat deze God bevrijdt.
Hij moet het er maar mee doen, hij WIL het er mee doen.
Zó hoor ik, zo probeer ik te begrijpen, wat Jezus zegt als Hij scherp stelt: “Jullie zijn het zout van de aarde, jullie zijn het licht in de wereld”.
“Jullie ZIJN dat”. Niet; je zou het moeten zijn of was je het maar of jullie worden dat vast wel op een dag, nee: Jullie ZIJN het.
Hier wij. Zout van de aarde, Licht in de wereld. We zouden het nauwelijks van onszelf durven denken, maar toch maar. Ik neem aan, dat Jezus weet wat Hij zegt.
Maar het is ook een beetje zoals in die rechtszaak van Jesaja: we worden er in betrokken of we nou willen of niet.
Of we onszelf nou zo kunnen zien en beleven of niet.
Het is me nogal wat. In deze dagen gaat het weer ongeremd over identiteit: wie ben ik, wie zijn wij als Nederlanders, waar staan we voor, wat vertegenwoordigen wij……..stel je toch voor, als het je gevraagd wordt, “Wie bent u?”, dat u zegt, of jij: “Ik ben het zout der aarde, het licht van de wereld”.
“Wat?” “Ja, dat heeft Jezus over mij gezegd.”
Ik ben dat beetje. Zoals zout. Het zijn maar een paar korreltjes, maar het maakt wel alles anders, het geeft smaak, nét even dat meer. Je moet mij niet met een volle lepel nemen, maar als een snufje.
Zoals dat fijnzinnige en elegante gebaar waarmee die Turkse kok Nusret Gökçe dat doet, die een internet-hit is, als u de naam googelt, ziet u hem.
Het gaat maar om een béétje. De volle hap zout is vréselijk. Een kerk die met het volle evangelie de mensen wil volstampen met ongezouten waarheden, dat wíllen we toch helemaal niet meer? De gezondheidscultuur van vandaag volgt Jezus: een beetje zout is al zo veel….en al gauw te veel.
Licht. Dat ene kaarsje, en het is niet meer donker.
Dat verstop je niet.
Dat ene goede woord, dat een ander mens nét even optilt, dat houd je niet binnen.
Het moment dat je een hand uit kon steken, dat doe je.
Dat je een ander mens niet als een nummer ziet, één van de velen, ieder ander is even goed, maar als die ene, die er nét toe doet. En die je erkent, in zijn of haar mogelijk nog zo krakkemikkige zijn, maar omdat zij of hij of zij licht is en zout. Net even die smaak en kleur geeft die niemand anders kan geven.
Het doet er wel toe, tegen wie Jezus dat zegt van dat zout en dat licht.
Tegen de vervolgden om wille van de gerechtigheid.
Tegen wie om hun vertrouwen in Jezus uitgescholden worden en van allerlei kwaad beticht.
Tegen de mensen van wie hun geloof hun iets kóst.
Die er offers voor brengen.
Dat is nogal wat.
Dat zet de christenen in Noord-Korea, in Irak, Iran, Syrië, Nigeria, Zuid-Soedan hier op de voorste rij.
En ons ook, hoor. Want het lijkt u misschien wel mee te vallen, maar politiek liggen we als Jezus-volgelingen helemaal niet goed in de markt. Lees de krant maar, welke ook. Probeer maar eens een menswillend project ondersteund te krijgen door de overheid als het christelijk is. GEEN KANS. Heel goed. Het gaat met het Evangelie niet beter, als het alom geprezen wordt en gevolgd en aangehangen. Het Evangelie moet het hebben van zout en licht, van mensen die ondanks álles wat het tegenspreekt, vertrouwen heben, doen wat hen te doen staat, die voor menselijkheid opkomen ook al is dat zakelijk, politiek en economisch gezien onzinnig.
Van mensen die er op vertouwen dat hun identiteit, wie ze zijn, vastgelegd is door Jezus: je bént zout, je bént licht.
Dacht je van niet? Wees niet zo bang en onzeker van jezelf. Je hebt geen idee hoe belangrijk je voor mij bent.
Een getuige in de altijd maar doorgaande rechtszaak over wie God is.
God bevrijdt. Dat is het woord. Niks anders.
Daar ben jij, mens hier, daar bent u, mens hier, de getuige van.
Zo wordt u, wordt jij opgeroepen om op de rechtszitting te verschijnen.
Om te durven zeggen: “Deze God, die ik vertrouw, is de God die bevrijdt. En daarin is Hij de enige”.
En wat er dan ook gebeuren mag, dan ben jij, bent u, zout dat de aarde nét even die smaak geeft, die het te genieten maakt. En licht, dat niet verborgen blijft.
Anders dan alle machtsvertoon, of de managements-waarheden van onze dagen, die mensen in verpleeghuizen en waar niet vermorzelen met o zo redelijke argumenten en zakelijke overwegingen.
Ach, het zoutkristal. Ik weet niet precies hoe het spreekt vandaag. Ik moet maar hopen dat u, dat jij het ziet en er al mediterend iets ín ziet.
Zout en licht samengebracht, beetje mystiek, warm licht, ja dát, warm licht, dat we dat worden, omdat we het zijn, samen, want dit hoef je nooit alleen te doen, zolang de gemeente van Jezus bestaat,
In de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest……