Icoon van de evangelist MATTHEUS in de Groene- of Willibrordkerk te Oegstgeest
Mevrouw Moorman, wonende in de Witte de Withlaan, nodigde haar buurman, de toenmalige voorzitter van het Hervormde College van Kerkvoogden, uit, om te overleggen over haar idee een door haar dochter te schilderen icoon aan de Groene kerk te schenken. Deze trad hierover vervolgens in overleg met de betrokken instanties, met name ook met de wijkkerkenraad en met de wijkpredikant.
Alle betrokkenen reageerden positief en dit werd mevrouw Moorman meegedeeld. Een en ander duidt op een zorgvuldige en correcte procedure. Op eerste Paasdag 1989 vond de officiële aanbieding plaats.
Het woord Icoon betekent: evenbeeld, of gelijkenis. Een icoon is onverbrekelijk verbonden met de liturgie van de Bijbel. Om dit te begrijpen moet men zich in een andere denkwereld inleven. We moeten terug gaan naar de eerste eeuwen van het Christendom.
De allereerste uitingen van de Christelijke kunst waren bedoeld voor ingewijden. De korven met Brood en Vis waren alleen begrijpelijk voor Christenen, want zij alleen wisten dat de korf het symbool was voor de eucharistie en dat met de vis Christus zelf bedoeld werd. Later werden verhalen uit het oude- en nieuwe testament op de wanden van kerkgebouwen aangebracht, om de gelovigen tot lering te zijn. Zij zagen de wonderen en daden afgebeeld en hoopten dat zij ook in het eeuwige leven opgenomen zouden worden. Dit ‘naar afbeeldingen kijken’ en ‘het eigenlijk er doorheen zien’ is erg belangrijk om te weten. Het kijken naar een icoon betekent dus er doorheen zien. Helaas ging dit in het Westen verloren.
Het gaan maken van een icoon houdt vele dingen in. Om te beginnen heb ik hout nodig. Welk soort hout? Het valt in deze tijd niet mee om goed droog, oud en uitgewerkt hout te bemachtigen. Natuurlijk, ik kan naar de ‘doe-het-zelf-meneer’ gaan en hem een triplex plank laten uitzagen. Dan heb ik mijn plank. Maar dit geeft mij van binnen geen goed gevoel. Want wanneer ik bedenk hoeveel uren er in de preparatie en het schilderen gaan zitten, vind ik het een veel fijner idee op een plank te werken die ik, met rubber laarzen aan, uit een oude vieze schuur bij de sloper heb gezocht, of die door mijn man uit een oude eiken kast is gehaald. Het werkt veel inspirerender om samen een oude plank te bekijken en te overleggen op welke kant de schildering moet komen en welke.
Goed, de plank hebben we. Nu begint het prepareren. Eerst wordt de plank ingekrast zodat de lijm er beter in kan dringen. Dan wordt er linnen over gespannen en vastgeplakt. Dit laten drogen. Ondertussen wordt een oplossing klaargemaakt die als ondergrond moet dienen. Deze bestaat uit lijm, die gemaakt wordt door hazen- en konijnenvellen uit te koken. (dit doe ik niet zelf, het is in de handel te koop). Deze lijm wordt eerst geweld en daarna ‘au bain Marie’ verwarmd. Daarin wordt dan in bepaalde verhoudingen kalk en krijt opgelost. Zo ontstaat dan een warme, zwaar riekende witte yoghurtkleurige massa, die daarna met een zachte kwast laag op laag wordt opgebracht, variërend van zes tot acht lagen. Deze lagen worden afwisselend horizontaal en verticaal aangebracht. Vervolgens wordt het geheel gepolijst tot er een egaal oppervlak is ontstaan. Doet men dit niet goed dan krijgt het oppervlak, als er licht op valt, een zeer vervelend hobbeleffect. Het bemoeilijkt het schilderen en de icoon wordt er veel minder mooi door. Dus: polijsten en nog eens polijsten. Daarna een laag schellak opbrengen, anders schiet de verf in de ondergrond en wordt de kleur dof.
Nu heeft u een indruk hoeveel werk er in het alleen de plank preparen gaat zitten. In mijn geval heb ik niet te klagen, want mijn lieve echtgenoot maakt de planken voor mij. Dan krijg ik hem liefdevol aangereikt en sta ik te popelen om te kunnen beginnen.
Maak ik een icoon met bladgoud dan moet dit eerst worden opgebracht. Dit wordt gedaan met eiwit of ‘mixton à doré’, een bepaald soort lijm. Wanneer dit na een paar dagen gedroogd is, ga ik beginnen met de scheppingskleuren aan te brengen. Hiervoor worden de kleuren zwart tot oker gebruikt, sienna en omber. De voorstelling wordt dus geheel, maar dan in scheppingskleuren, voorgeschilderd. Altijd van donker naar licht. Men begint met het hoofd en de handen. Daarna de omtrekken en voornaamste plooien. Deze worden donker opgezet. Na de scheppingskleuren komen de carnatiekleuren, dit wil zeggen, de uiterlijke kleuren. Zo wordt de icoon in drie of vier lagen opgeschilderd.
In de oudste iconen ziet men weinig perspectief en wanneer men perspectief gebruikte, dan gebruikte men het omgekeerde perspectief. Dit gegeven komt ook symbolisch in de Bijbel voor, bijvoorbeeld ‘Vele eersten zullen de laatsten zijn’ en ‘De zachtmoedigen en niet de stoutmoedigen zullen het aardrijk beërven’. ‘De hoogste vernedering van het kruis geeft de victorie’. ‘De dood van de martelaar is zijn zegenrijke beloning’.
Bij iconen geeft het niet waar het licht vandaan komt. Het gaat immers niet om het uiterlijke maar om het innerlijke licht. Vaak ziet men op de meest verlichte plekken twee witte streepjes. In twee tot vier keer bereik ik de oplichting door telkens wanneer de onderlaag droog is met een lichtere kleur te arceren. Zo ontstaat er een scala van steeds lichtere kleuren en bereik ik het reliëf-effect. Er is ook nog een andere manier van oplichten, door dunne lijntjes van wit of goud te trekken. Is de schildering klaar dan moet deze zo lang mogelijk drogen en daarna vernissen.
Aan de icoon van Mattheus hebben we twee maanden gewerkt. Ik hoop dat ik de liefde voor iconen aan u heb weten over te dragen en dat de uitstraling u zal aanspreken.
Thera du Croix Timmermans.